Franciscus schreef dit gebed aan het einde van zijn leven vermoedelijk in de lente van het jaar 1225, toen hij zwaar ziek lag in San Damiano en de pijnlijke tekenen van stigmata vertoonde. Het Zonnelied bezingt de schepping in termen van broeder en zuster. Opmerkelijk is dat hij in het loflied niet alleen de mooie aspecten van de schepping weergeeft, maar ook ziekte en zelfs dood een plaats in het leven van de christen weet te geven.
In het Liedboek 2013 is het lied van Franciscus opgenomen met Tekst van Maarten Das en op melodie van Berry van Berkum
1.Wees geprezen, bron en schenker,
om uw lied in al wat leeft.
Ik buig mijn hoofd en hef mijn handen
met al wat adem heeft.
2.Ik zing voor U en broeder zon,
tevoorschijn tredend uit de nacht,
luister van de nieuwe morgen,
beeld van U, zo lang verwacht.
3.Ik zing voor U en zuster maan
en alle sterren om haar heen,
voor broeder wind die alle wolken
één voor één voorbij laat gaan.
4.Ik zing voor U en zuster water,
die de diepste dalen drenkt
en stoere, sterke broeder vuur,
die nachtenlang verlichting schenkt.
5.Ik zing voor U en moeder aarde,
die elk gewas een bodem geeft
om zijn wortels uit te strekken,
vruchtbaar land voor al wat leeft.
6.Ik zing voor elk die draagt in vrede
huiver, tranen, bloed en zweet.
U zult hen kronen met nieuw leven
omdat U geen mens vergeet.
7.Ik zing voor U en zuster dood,
die mij een leven lang omarmt.
Zij zal mijn laatste adem dragen
tot waar U bent en mij verwarmt.
8.Wees geprezen, bron en schenker,
om uw lied in al wat leeft.
Ik buig mijn hoofd en hef mijn handen
met al wat adem heeft.